Historiek

Het domein Blekkervijver te Sint-Maria-Aalter

In St.-Maria-Aalter ligt ten noorden van de dorpskerk, Menas, een domein van de Broeders van Liefde, waar het noviciaat een bezinningsoord werd. In Maria-Aalter was het domein beter gekend als het Blekkervijver of 'Mastens goed'. Achter het nieuwe gebouw dat van 1949 dateert, situeert zich het in Lodewijk de XIV-stijl gebouwde kasteeltje van de jaren 1920.

Aanvankelijk maakte Blekkervijver deel uit van het uitgestrekte Bulskampveld, waar begin van de 17de eeuw, enkele Aalternaars en de Bruggeling Gerard van den Bogaerde grote stukken veld en verschillende vijvers bezaten tussen het kanaal, Nieuwendam, Stratem, de huidige kerk en Grandmère. Hier en daar hadden zij zelfs hofsteden ingericht. Vanaf 1637 verwierven de jezuïeten van Brugge en Mechelen daar al die gronden.

Ze probeerden om de hofsteden verder uit te bouwen en het veld om te zetten in bos, maar de bijna continue oorlogsomstandigheden met opeisingen, plunderingen en vlucht van de inwoners naar veiliger oorden, waren waren weinig bevorderlijk voor het ontginningswerk van de pachters.

Het jezuïetengoed en de hofstede. Ferraris,
Kabinetkaart der Oostenrijkse Nederlanden, 1777, NGI.

Nadat de Jezuïetenorde in 1773 was opgeheven, werden hun bezittingen te Aalter in 1780 verkocht. Jean Baptist Roelandts senior, griffier van het Land van de Woestijne, verwierf een belangrijk deel van het goed, dat later Blekkervijver zou noemen.  Zijn zoon, Jean Baptist Roelandts jjunior bouwde er een buitenverblijf en vergrootte het goed door verschillende aankopen. Op het domein werd onder andere een paardenfokkerij ingericht. Toen Jean Baptist Roelandts junior in 1839 kinderloos overleed, ging Blekkervijver over op zijn nicht Camille van Cutsem, die gehuwd was met Alexander Jullien. De familie Jullien-Van Cutsem zou er tot eind van de 19de eeuw verblijven.  

Na het overlijden van Camille Van Cutsem kwam een deel het goed in 1895 in het bezit van Charles Mast de Maeght en een ander deel werd eigendom van de weduwe van Frans Van Besien, Delphine van der Espt. Charles Mast werd geboren in 1852. Hij stamde uit de Gentse familie Mast, die al sedert de Middeleeuwen actief was in middens van de ‘vrije schippersnering’ en de ‘nering van de wijnschroders’. Zijn ouders waren gegoede burgers.  Zijn vader, Jaak Benoit (1824 - 1877) was zaakwaarnemer en zijn moeder Maria Hosten (1826 - 1905) was de dochter van de Gentse aannemer-bouwmeester Jan-Baptist Hosten.  Charles Mast studeerde rechten aan de Gentse Rijksuniversiteit en liet zich in 1876 als advocaat inschrijven. In 1877 huwde hij met de negentienjarige Elisabeth de Maeght.  

Zij werd in 1858 te Banjarmasin op Borneo geboren. Haar vader Gustave was planter van nootmuskaat op het eiland Ay van de Banda Neira archipel (Indonesië). Haar grootvader Jacques de Maeght was afkomstig van Gent.  Bij K.B. van 26.3.1894 liet Charles Mast zijn naam veranderen.  Door de familienaam van zijn vrouw aan de zijne toe te voegen kregen hij en zijn nakomelingen de dubbelnaam Mast de Maeght, wat de indruk wekte dat ze van adellijke afkomst waren.

Aanvankelijk beheerden Charles Mast de Maeght en Jules Van Besien samen buitengoed. Na de splitsing in 1903 gingen Blekkervijver en Blekkerbos een apart leven leiden. Het landgoed van Blekkervijver werd gerestaureerd en de tuin her aangelegd, maar het uitzicht bleef grotendeels bewaard. Op Blekkerbos werd een nieuw landgoed gebouwd.

Het buitengoed van Blekkervijver zoals het er eind negentiende eeuw uitzag.
Foto schilderij Eugèene Ghislain. Verzameling familie Van Cutsem.

Na het overlijden van Charles Mast de Maeght in 1919 kwam Blekkervijver in het bezit van zijn zoon Jacques Charles (James) Mast de Maeght. Deze werd geboren in 1887 en was als diplomaat verbonden aan de Belgische ambassade in Den Haag. Hij liet het oude landgoed afbreken en een nieuw kasteel bouwen. Voor die opdracht werd de gerenommeerde Gentse architect Oscar Van de Voorde (1871 - 1938) aangesproken.  

Van de Voorde studeerde bouwkunde aan de Koninklijke academie voor Schone kunsten te Gent, ondernam dan verschillende studiereizen in het buitenland (o.a. Frankrijk, Italië, Zwitserland, Duitsland en Engeland) om zich vervolmaken. In 1898 werd Van de Voorde benoemd tot leraar bouwkunde aan de Koninklijke Academie te Gent. In 1913 werd hij aangesteld als hoofdarchitect van de Wereldtentoonstelling die toen in Gent moest ingericht worden. In 1920 werd hij directeur van de Koninklijke Academie en heeft als dusdanig een belangrijke rol gespeeld in de vernieuwing van het kunstonderwijs. Oscar Van de Voorde heeft talrijke opdrachten tot een goed einde gebracht. Tot de meest in het oog springende realisaties behoren verschillende gebouwen op de Wereldtentoonstelling van 1913, de Belgische Bank van de Arbeid, de voormalige Bank van Vlaanderen op de hoek van de Kouterdreef en de Universiteitstraat, de Parc Residence aan de Krijgslaan en andere.  

Oscar Van de Voorde werkte vaak samen met zijn broer Albert en dat was ook het geval voor het ontwerpen van het kasteel Blekkervijver. Met de bouw van het kasteel werd waarschijnlijk al in 1920 begonnen. Voor de ruwbouw zouden stenen gebruikt zijn afkomstig van het kasteel Schuurlo dat toen werd afgebroken. Het gebouw moet zeker begin 1924 helemaal af geweest zijn.Het nagenoeg rechthoekig gebouw werd, rekening houdend met de ‘moderne’ behoeften van het begin van de twintigste eeuw, uitgevoerd in Lodewijk XIV-stijl. Een lovende beschrijving van de architecturale aspecten verscheen in 1924 in het tijdschrift L’Emulation.  

We citeren daaruit:De situering van het kasteel is derwijze gekozen dat men van uit de verschillende lokalen zicht heeft op de mooiste gezichtspunten en dreven van het park. De ruime terrassen aan drie zijden van het kasteel laten de bewoners toe om op elk moment van de dag van de omgeving te genieten en dit naar gelang van de stand van de zon en altijd beschut van de wind.  Dienstgebouwen zoals het paviljoen aan de ingang, oranjerieën, serres, stallingen en garages vervolledigen het geheel. De gevels zijn breed uitgetekend met grote sobere lijnen die zich door hun eenvoud harmoniseren met het streng en groots karakter van het park. De witte zandsteen domineert samen met de onderbouw in arduin.

Voor de verdere bekleding zijn grijze Hollandse bakstenen gebruikt. Alle siersmeedwerk, sober aangewend, heeft een sierlijke en kenmerkende lijn. De uitvoering ervan verdient een bijzondere vermelding.  Binnen is de indeling ontworpen om tegemoet te komen aan alle wensen van het moderne leven, met een grote centrale hal als doorloop op het gelijkvloers, daarbij zorg dragend voor het homogene karakter vereist door het aanwenden van een wel omschreven stijl.

Het kasteel van Blekkervijver in de jaren 1920. Verzameling Jean Camerlinckx

Jacques Charles Mast de Maeght woonde te Elsene en gebruikte het kasteel van Blekkervijver slechts als buitenverblijf. Hij bleef ongehuwd en had een zoon die hij erkende nl. Robert Lucien Mast de Maeght (°1909 +1957). Deze laatste had het diploma van landbouwingenieur, maar heeft dit beroep blijkbaar nooit uitgeoefend. Na het overlijden van Jacques Mast de Maeght in 1943 werd zijn zoon Robert eigenaar van Blekkervijver. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wisselden de troepen elkaar af op Blekkervijver.

Eerst waren het de officieren van het vliegend personeel van het vliegveld van Aalter die er gelogeerd waren. Op 27 mei 1940 waren het terugtrekkende Belgische troepen die in de bossen bescherming kwamen zoeken tegen de Duitse luchtaanvallen. Tijdens de oorlog werd het kasteel bezet door de Duitsers. Na de bevrijding in september 1944 waren het geallieerde troepen die er kwamen bivakkeren. Het domein was daarmee in verval geraakt en niet lang na het einde van de oorlog werd het kasteel te koop gesteld. Blijkbaar waren er verschillende gegadigden, maar uiteindelijk werd het kasteel met 14 ha grond in juni 1949 aan de ‘Congregatie van de Broeders van Liefde’ verkocht. Zij richtten er een nieuw noviciaat in.

Renaat Verbruggen werd aangezocht als architect. Het interieur van het kasteel werd grondig aangepakt in functie van de behoeften van de kloostergemeenschap. Aan de westkant van het kasteel werd een gans nieuw gebouw opgetrokken met alle voorzieningen voor het noviciaat en een kapel. Beide gebouwen werden met een gang verbonden. Een geheel dat misschien wel functioneel is, maar esthetisch gezien weinig bekoort.

Het noviciaat van de Broeders van Liefde in Maria-Aalter omstreeks 1965.
Archief Broeders van Liefde Gent.

In de kapel valt vooral de soberheid van de architectuur op, zonder pilaren, alleen een overkoepelde ruimte met bakstenen gewelven en diepliggende ramen. De kapel roept daardoor op tot ingetogenheid.Links en rechts prijkt een eikenhouten gestoelte in drie rijen met een 80-tal plaatsen. Vanuit de brede middelgang heeft men zicht op het koor en in de achtergrond een mooi zwart marmeren altaar en een gouden tabernakel, ingewerkt in blauw Italiaans marmer.

Meest opvallend zijn echter de glasramen. In het koor zijn het symbolische afbeeldingen van het heilige Eucharistie: links de pelikaan en het hemels manna, rechts het lam Gods en brood en vis. De glasramen in het schip symboliseren de verschillende kerkelijke feesten: links van voor naar achter: Christus Koning, Christus licht van de wereld, Driekoningen, Kerstmis, Boodschap van de Engel; rechts van voor naar achter: Pasen, Hemelvaart, Pinksteren, Drievuldigheid en Sacramentsdag.De glasramen in de kapel van het noviciaat van de Broeders van Liefde in Maria-Aalter zijn het werk van de Gentse glasschilder César Vanhevele.

Een ander merkwaardig kunstwerk in de kapel is de in1952 opgehangen kruisweg, die werd geschilderd door broeder Max, in het gewone leven Victor van Meerbeeck ((Turnhout, 13 december 1903 - Tessenderlo, 26 juni 1973). Hij was de zoon van schrijnwerker Alfons Van Meerbeeck en kantwerkster Maria Van Mechelen. In 1917 begon hij zijn opleiding in het juvenaat van de Broeders van Liefde. In 1918 werd hij leerling in de Normaalschool in Gent. In 1922 trad in bij de congregatie van de Broeders van Liefde in Gent en nam de kloosternaam Maximinus of Max aan. In 1922 legde hij tijdelijke geloften af en in 1925 eeuwige geloften. 1928 werd hij leraar tekenen en handenarbeid aan de Normaalschool in Zwijnaarde. Vanaf 1929 volgde hij zelf tekenles aan het Hoger Instituut Sint-Lucas in Gent waar hij in 1935 afstudeerde. Daarna ging hij zich nog bekwamen onder de leiding van Gust De Smet.